Doe een wens bij een put of val erin 010
zes maal de panter
I
in de etalage
van een antiekzaak
hangt hij
de kop van een gnoe
een jachttrofee
hij is zo goed als levendig
en eigenlijk heel erg groot
de zwarte haren glimmen
de snuit lijkt vochtig
en tot herkauwen gedwongen
de gekromde horens
hebben de jager opgeroepen
nu moet er iemand komen
van een tropisch oud hotel
die altijd al had willen jagen
die een gnoeënkop wil aan de wand
zo iemand die een koedoe ook al had
en een panter op de vloer
iemand die door de donkere etalage
het felle licht ziet van het middaguur
op een heuvel van de oostbank
van de Luangwa de loomheid
van de zinderende boomsavanne
die reikt tot ver in Mozambiek
in het bos beweegt geen dier
roerloos doorstaan de bomen
het hete middaguur
onzichtbaar en lui
hangt een luipaard op een tak
er roept één enkele vogel
de panter
doet een oogje toe
en denkt aan niets
een auto stopt
de jager wordt gevraagd
wat is gebeurd
de panter rekt zich
geeuwt en springt onhoorbaar
in het rode zand
hij had het al lang gezien
die jager heeft
een lekke band
II
wij dronken ijskoud bier
en tuurden over de rivier
op een zandbank lag een krokodil
heeft u vanmorgen nog
wat wild gezien daar bij die bocht
met die boom? het is daar meestal stil
maar ‘s ochtends is daar soms
een panter zei de ober rond
lunchtijd met een gelig witte lach
terwijl hij met zijn hand
het zweet wies van zijn zwarte wang
nee wij hebben niet zoveel gezien
zei ik alleen een aap
die dood was of wellicht in slaap
- oh die baviaan is dóód…. misschien
wilt u dan nu de lunch
gebruiken in de buitenlucht?
vroeg de ober met een buiging - doet
u ons maar zacht mals vlees
we hebben honger als een beest
buiten eten doet ons heel veel goed
zei jij en klemde zacht
een hand op mijn verbrande hals
o zo warm en mals op het terras
III
de eerste stralen zijn
nog rood ‘t is kil de nacht verdwijnt
laat nog koele sporen in het zand
de schaduw van de boom
maakt mij nog ongezien en loom
rek ik hand en vingers tot een klauw
ik proef verlangen voel
gemis en wacht heel stil en koel
totdat ik de volgende vertrouw
op lust en liefde en
op eindigheid het maakt niet uit
man of vrouw met wie ik mij verwen
na de nacht is er een nieuwe dag
voor het verteren van mijn buit
en dan een nieuwe jacht
IV
kleumend schuilen tegen hagel
voor de etalage
de gevlekte schuilt tussen het antiek
V
het is
niet
eerlijk
dat ik
- rover
moordenaar
slinkse sluiper
gluipend beest
de allesziende
de zachtgezoolde
de dungesnorde
de gele schim -
dat ik
nu lig
hier
naast een haardvuur
onder
een jachttrofee
een vlekkenjas
doet wonderen
dat moet gezegd
maar op een kille vloer
knagen muizen aan mijn tenen
aan mij
een luipaard
met alleen maar
tanden
er is geen wraak
er is geen geest
ik waar niet rond
ik lig
met ogen
open
ik hoef niet meer
te wachten
op de dood
ik ben dood
ik ben
de dood
VI
in de nacht tuurden wij naar de sterren
en naar de volle maan
af en toe een ster die viel
ook een vliegtuig naar een verre stad
naar het rumoer en naar het leven
het was windstil en warm
met verwondering keek ik naar omhoog
tot plots
stootte hij mij aan
achter de donkere vijver op een grote rots
daar zat in het schijnsel van de maan
een luipaard geel en gevlekt
die keek ons heel stil aan
toen hij zag dat wij hem zagen
wist de panter niet waar te kijken
en likte besluiteloos zijn poot
af en toe opkijkend om te zien of wij nog keken
heel langzaam draaide het puntje van zijn staart
tot dat
hij er genoeg van had
en ruisloos verdween in het struikgewas
wij liepen terug door het donker
de blik van de luipaard overal en in ons hoofd
onze pas gejaagd en vertraagd
bij thuiskomst sloten wij de deur
als afscheid wensten wij elkaar een goede nacht
en droomden wij onrustig naar de toekomst toe
de luipaard sloop zacht rond onder de ramen
en keek voorzichtig naar binnen toe
en voor het laatst zag hij ons samen
BP