zaterdag, maart 08, 2008

 

Doe een wens bij een put of val erin 013


negen stadsgezichten

I

maar
je weet nooit of het lekker loopt
het is eigenlijk steeds opnieuw
een experiment
staan de knoppen aan
zijn de hendels overgehaald
van de machine
maar dan zonder dat je hem ziet

er lopen er zo veel op straat
het is wel wonderlijk te denken
iedereen zo’n machine
onzichtbaar om de juiste knoppen te zoeken

die anderen
zien je toch niet staan die zijn
met hun eigen machines in de weer
weten nooit of het lekker loopt
die willen dat je andere dingen ziet
dan je ziet
die willen er allemaal ook uitzien
misschien dan

II

ik zoek je niet te hard
want dat leidt tot niets

ik speur steels uit mijn ooghoek
en zie dan iemand die een ander ziet

de blik verhardt
de zin vervloekt

ik wik en weeg zet stap voor stap
totdat iets anders mij stopt

ik los nog liever op
dan dat ik opval

III

en dan vliegt over de stad een onhoorbaar vliegtuig
alle vliegtuigen zijn grote condors
de kauwtjes zijn heel zilver zwart in het winterlicht
maar dat is niet belangrijk
niet opzienbarend

want de vrachtwagens dat is een kudde mastodonten
of olifanten
die grijs en brommend door de straten trekt

en de mensen op de stoep zijn kleine dinosauriërs
of struisvogels die overal naar kijken
of heel gewoon dompteurs van olifanten
en kwamen zij net uit vliegtuigen
waar zij óók op lijken

en de parkieten zijn groen op het rode dak
maar dat is niet genoeg

IV

er hangt een rode gloed aan het einde van de straat
met daarboven koningsblauw

licht schijnt langs kozijnen
een afnemende maan bovenaan
wil de avond halen

en een troepje duiven zoekt nog wat te eten
onaangedaan

je wenkt me
wil me laten halen
maar er is nog eten koffie drank

het donker wordt lachend ingehaald
door het licht want het is laat

het is niet erg om te sterven
maar dan niet op straat

V

duiven pikken in de tramrails
en in de struiken van het plantsoen
langsrazend gewapend
mensen in beschermende
voortcirkelende
bepantserde

op doorzakkend asfalt
breekbaar ongenaakbaar

door takken en papieren
jaagt een sperwer
grijpt een duif
de rest vliegt weg
de straat is leeg

VI

in een vloed van mensen en auto’s
wacht een vrouw op de tram
is zij op weg naar een vriend
is hij zwaar ziek
of erger

er zijn geen tekenen
er sluimert een vorm in alle gevels
de tram wordt verwacht
niets zegt ons dat de vrouw
niet oneindig gelukkig zal worden
zien wij dat zij lacht

een gestorven walvis
is op het strand gespoeld
dat trekt veel publiek
ontploffingsgevaar
het strand wordt afgezet

VII

ik steek de straat over
het is al laat in de morgen
een walvis in de hemel voorspelt veel kwaad

ik koop salami en gedroogde pruimen
en zeg: ik heb je nooit gemogen

ik draai de hoek om
en groet de jongen van de wasserij
er dreigt een hortend feest van baleinen

het is fijn genoeg en ik gedoog dit moment
lijdzaam springt het stoplicht op rood

ik sta even voor een etalage
en denk wee je gebeente die daar staat
er steekt een rugvin door de straat

het lijkt een goede gedachte
en ik wacht tot het voorbij is

vluchtig groet een buurvrouw
de zaken zijn verkocht roept zij nog
en in haar kielzog wordt de straat al afgezet

VIII

kijk dat eendje wil geen brood
misschien is hij wel ziek in zijn buikje

en wil je dan geen handje geven aan de grauwe wind
de takjes zwaaien toch ook vrolijk

je heult met vijand en met vriend
je ster is al zo vaak gezien

je moet niet huilen dat de bal nu weg is
een park is meer dan alleen een bal

daar moet je maar aan wennen
en kijk daar zijn de eendjes weer

het ene eendje wil nog steeds geen brood
de takjes zwaaien ook voor hem

en jij kan straks niet slapen
omdat er een wolf ligt onder je bed

of misschien komen ze je dan wel halen
of misschien ben je straks wel groot

IX

naast de giromaat is op de grond gekotst
een vrouw rolt een shagje en glimlacht
alsof zij een hondje uitlaat

bladeren bedekken het lichaam
papegaaien krijsen
meeuwen zwijgen in de kou


BP

Labels:

  • CONTACT
  • Facebook