Doe een wens bij een put of val erin 013
negen stadsgezichten
I
maar
je weet nooit of het lekker loopt
het is eigenlijk steeds opnieuw
een experiment
staan de knoppen aan
zijn de hendels overgehaald
van de machine
maar dan zonder dat je hem ziet
er lopen er zo veel op straat
het is wel wonderlijk te denken
iedereen zo’n machine
onzichtbaar om de juiste knoppen te zoeken
die anderen
zien je toch niet staan die zijn
met hun eigen machines in de weer
weten nooit of het lekker loopt
die willen dat je andere dingen ziet
dan je ziet
die willen er allemaal ook uitzien
misschien dan
II
ik zoek je niet te hard
want dat leidt tot niets
ik speur steels uit mijn ooghoek
en zie dan iemand die een ander ziet
de blik verhardt
de zin vervloekt
ik wik en weeg zet stap voor stap
totdat iets anders mij stopt
ik los nog liever op
dan dat ik opval
III
en dan vliegt over de stad een onhoorbaar vliegtuig
alle vliegtuigen zijn grote condors
de kauwtjes zijn heel zilver zwart in het winterlicht
maar dat is niet belangrijk
niet opzienbarend
want de vrachtwagens dat is een kudde mastodonten
of olifanten
die grijs en brommend door de straten trekt
en de mensen op de stoep zijn kleine dinosauriërs
of struisvogels die overal naar kijken
of heel gewoon dompteurs van olifanten
en kwamen zij net uit vliegtuigen
waar zij óók op lijken
en de parkieten zijn groen op het rode dak
maar dat is niet genoeg
IV
er hangt een rode gloed aan het einde van de straat
met daarboven koningsblauw
licht schijnt langs kozijnen
een afnemende maan bovenaan
wil de avond halen
en een troepje duiven zoekt nog wat te eten
onaangedaan
je wenkt me
wil me laten halen
maar er is nog eten koffie drank
het donker wordt lachend ingehaald
door het licht want het is laat
het is niet erg om te sterven
maar dan niet op straat
V
duiven pikken in de tramrails
en in de struiken van het plantsoen
langsrazend gewapend
mensen in beschermende
voortcirkelende
bepantserde
op doorzakkend asfalt
breekbaar ongenaakbaar
door takken en papieren
jaagt een sperwer
grijpt een duif
de rest vliegt weg
de straat is leeg
VI
in een vloed van mensen en auto’s
wacht een vrouw op de tram
is zij op weg naar een vriend
is hij zwaar ziek
of erger
er zijn geen tekenen
er sluimert een vorm in alle gevels
de tram wordt verwacht
niets zegt ons dat de vrouw
niet oneindig gelukkig zal worden
zien wij dat zij lacht
een gestorven walvis
is op het strand gespoeld
dat trekt veel publiek
ontploffingsgevaar
het strand wordt afgezet
VII
ik steek de straat over
het is al laat in de morgen
een walvis in de hemel voorspelt veel kwaad
ik koop salami en gedroogde pruimen
en zeg: ik heb je nooit gemogen
ik draai de hoek om
en groet de jongen van de wasserij
er dreigt een hortend feest van baleinen
het is fijn genoeg en ik gedoog dit moment
lijdzaam springt het stoplicht op rood
ik sta even voor een etalage
en denk wee je gebeente die daar staat
er steekt een rugvin door de straat
het lijkt een goede gedachte
en ik wacht tot het voorbij is
vluchtig groet een buurvrouw
de zaken zijn verkocht roept zij nog
en in haar kielzog wordt de straat al afgezet
VIII
kijk dat eendje wil geen brood
misschien is hij wel ziek in zijn buikje
en wil je dan geen handje geven aan de grauwe wind
de takjes zwaaien toch ook vrolijk
je heult met vijand en met vriend
je ster is al zo vaak gezien
je moet niet huilen dat de bal nu weg is
een park is meer dan alleen een bal
daar moet je maar aan wennen
en kijk daar zijn de eendjes weer
het ene eendje wil nog steeds geen brood
de takjes zwaaien ook voor hem
en jij kan straks niet slapen
omdat er een wolf ligt onder je bed
of misschien komen ze je dan wel halen
of misschien ben je straks wel groot
IX
naast de giromaat is op de grond gekotst
een vrouw rolt een shagje en glimlacht
alsof zij een hondje uitlaat
bladeren bedekken het lichaam
papegaaien krijsen
meeuwen zwijgen in de kou
BP
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home