zondag, december 03, 2006

 

In memoriam Jean Dulieu



Van boven naar beneden: Jean Dulieu, omslag van 'Paulus en Joris het vispaard'; Jean Dulieu, Paulus en Salomo; Jean Dulieu, Eucalypta.


Afgelopen woensdag is Jean Dulieu (alias Jan van Oort) overleden, bedenker, schrijver en illustrator van Paulus de Boskabouter. Als zodanig jeugdsentiment voor mij. In de jaren zestig was Paulus alomtegenwoordig in de krant als strip, op de radio waar Jean Dulieu zelf de stemmen van de verschillende figuren bedacht en sprak, later ook op de televisie. Maar vooral waren er de boekjes met de avonturen van Paulus, bijgestaan door zijn twee wijze vrienden Oehoeboeroe de uil en Salomo de raaf en immer tegengewerkt door de doortrapte heks Eucalypta (“ik ben een lief oud vrouwtje met niets kwaads in de zin”). En dan waren er nog een keur aan allerlei andere bosbewoners. Veelal met wat pompeuze namen en niet met de gebruikelijke kinderlijke namen die ander figuren in andere kinderboekjes altijd hadden.

Ergens in de eerste helft van de jaren zestig - ik weet niet meer bij wat voor gelegenheid - kreeg ik “Paulus en Joris het vispaard “. Voorzien van prachtige tekeningen in kleur en zwart wit. De illustraties voegden veel toe aan de tekst. Gemoedstoestanden, karakters en sferen werden op een enerzijds sprookjesachtige, anderzijds reële manier weergegeven. Zij toonden de wereld waarin je je voelde tijdens het lezen, of tijdens het voorgelezen worden. Ik ben er meermaals uit voorgelezen, heb het boekje nog steeds en ben er de gever - wie dat ook was - nog steeds dankbaar voor. En niet minder dankbaar ben ik Jean Dulieu. Niet alleen voor de sfeervolle illustraties maar ook voor de fraaie teksten, die - ook bij herlezing - fantastisch in elkaar zitten. Als voorbeeld het volgende:

Eucalypta heeft per ongeluk gedronken van een drankje dat zij voor Paulus bestemd had en is daardoor in een schildpad veranderd. Paulus houdt de schildpad als huisdier. Maar het dier piept de godganse tijd zo zielig dat het Paulus te veel wordt.
Hij zit buiten op een bankje en hoort het zielige piepen, wanneer Wipper het konijn langs komt:

“”Dag Paulus,” riep Wipper opgewekt. “Wat doe jij daar?”
“Ik mijmer”, zei Paulus en toen hij merkte dat Wipper hem zeer ongelovig aankeek, voegde hij er een beetje verlegen aan toe:
“Dat wil zeggen, ik probeer te mijmeren. Maar het wil vanmorgen niet zo best lukken.”
Wipper krabde zich langdurig achter het linkeroor en gluurde intussen nieuwsgierig naar Paulus.
“Is er iets?”vroeg hij toen.
“Nee”, zei Paulus en het was overduidelijk dat hij “ja” bedoelde.
Wipper glimlachte dan ook. Hij streek zijn snorharen wat op, liet zijn neus bibberen, wapperde met zijn oren en luisterde aandachtig. Paulus luisterde mee.
“Wie piept daar zo zielig?”vroeg Wipper tenslotte.”

Paulus legt hem het verhaal over de schildpad uit. En Wipper is er erg verheugd over. Maar hij merkt dat Paulus van zins is, de schilpad weer terug te veranderen in Eucalypta. En inderdaad, om van het zielige gepiep af te zijn, gaat hij naar huis en sprenkelt wat druppels toverdrank op de kop van de schilpad. Maar niet voordat hij het volgende tegen de schilpad zegt:

“”(…..) Maar ik verwacht wél dat je van nu af aan een bijzonder brave heks zult worden. Wil je me dat heel plechtig beloven?” Eucalypta knikte ijverig.
“Dan is het goed”, zei Paulus.”

En zo tovert Paulus het kwaad terug in zijn wereld. Hij kan niet anders, want het piept zo zielig. Wel denkt hij de zaak min of meer juridisch te kunnen vergrendelen door Eucalypta één en ander te laten beloven. Het zou niet goed zijn voor het verhaal, wanneer Eucalypta zich aan die belofte zou houden. Dat voelde je als kind haarfijn aan. En zó worstelt Paulus zich door allerlei morele dilemma’s. En als kind wist je: hij dóét het fout, maar hij víndt het goed. Het soort tegenstrijdigheid waar je ook als kind al snel mee te maken kreeg in allerlei situaties.
Salomo de raaf hoort het nieuws van Wipper en hij gaat Paulus meteen opzoeken. Dat resulteert in deze prachtige scène:

“’Zal ik jou eens wat zeggen?” riep Salomo zo hard hij kon en dat was zeer hard want hij had een geweldige stem. “Jij bent een domme kabouter. Ja, dat ben je!”
“Waarom nou?” pruttelde Paulus. “Ik kan het toch ook niet helpen?”
“Jawel, ooooo jawel!” schreeuwde Salomo.
Paulus gluurde verlegen naar de grote raaf die hem verschrikkelijk verwijtend aanstaarde.
“Van wie heb je het gehoord?” vroeg hij zacht.
“Van Wipper,” zei Salomo. “Waarom heb je het gedaan, Paulus?”
“Ze was zo zielig”, fluisterde Paulus.
“HA!”riep Salomo en dat “HA” viel zo formidabel uit dat Paulus bijna van zijn krukje tuimelde.
“Wees toch wat voorzichtiger, Salomo,” waarschuwde hij. “Je knapte haast.”
Salomo deed net of hij die opmerking niet hoorde. Hij haalde geërgerd zijn schouders op, rammelde een beetje met zijn snavel, sloot zijn ogen, deed ze langzaam weer open en zei toen wat kalmer: “Een heks is nooit zielig.”
“Maar een schildpad wel,” beweerde Paulus gauw. “Die schildpad piepte zo klagelijk dat het echt niet om uit te houden was.”
“Dan had je schildpadsoep moeten maken”, sprak Salomo kortaf.
“Dat nooit”, zei Paulus.
Ze zwegen een poosje en keken ieder een andere kant uit.
“Boskabouters zijn weekhartig. “zei Salomo tenslotte. “Heel anders dan raven. Als ik jou was geweest -”
“Maar je was mij niet,” zie Paulus. “Gelukkig niet.”
“Ik zou nooit medelijden hebben met een heks,” hernam Salomo. “Keer op keer heeft Eucalypta geprobeerd om jou te betoveren en als ze ditmaal niet bij vergissing haar eigen toverdrank had opgedronken, dan was jij nou een schildpad geweest en Eucalypta liep vrij rond.”
“Nu loopt Eucalypta ook vrij rond,” zei Paulus opgewekt, “en ik ben géén schildpad. Dus waar mopper je eigenlijk zo over?”
“Met boskabouters valt niet te praten,” bromde Salomo, “en ik blijf het zonde vinden om je kostbare levenswater aan een heks te verspillen.”
“Och kom,” zei Paulus, “het waren maar een paar druppeltjes. En Eucalypta was zó dankbaar dat ik weer een heks van haar maakte. Ze zal me vast nooit meer kwaad doen en ze ziet er zo blij en gelukkig uit. Heb je haar al gezien?”
“Ik wil haar niet eens zien,” zei Salomo nijdig, “nooit meer.””

Enfin, u voelt het al, Eucalypta gaat zich natuurlijk niet aan haar belofte houden. Als kind - of het je nu voorgelezen werd of wanneer je het nu zelf las - voelde je natuurlijk al lang aan dat Salomo helemaal gelijk had. Je schrok van zijn harde maar ware uitspraken en oplossingen, over dat een heks nooit zielig is en dat Paulus er beter aan had gedaan schildpadsoep te maken om het probleem op te lossen.
Paulus kan maar niet duidelijk maken dat het hem moreel onmogelijk was Eucalypta niet terug te toveren. Immers, ze piepte zo zielig. Hij weet dat dat een zwak argument is. Wat gebeurt tussen de twee, is klassiek. Paulus let op alles wat Salomo in zijn boosheid zegt of doet en tracht de aandacht steeds van het hoofdprobleem af te leiden. Salomo probeert er aanvankelijk geen aandacht aan te besteden maar wordt wel steeds nijdiger. Als Paulus hem op woorden gaat vangen (“Nu loopt Eucalypta ook vrij rond en ik ben géén schilpad. Dus waar mopper je eigenlijk zo over?”) beseft Salomo dat de strijd tussen ratio en gevoelsargumenten verloren is (“Met boskabouters valt niet te praten”). En als Salomo nog wat namoppert, doet Paulus er nog een schepje bovenop door te vermelden dat Eucalypta hem nooit meer kwaad zal doen en dat ze er blij en gelukkig uit ziet.

Wie dit soort scènes in een kinderboek kan en durft schrijven, is een schrijver van heel groot formaat. En hoewel de figuren doen denken aan sprookjes en fabels en ten dele archetypisch zijn, tonen zij karakter en worden de conversaties realistisch.

En dan is er nog iets waar Jean Dulieu in uitmuntte: het beschrijven van een stilte in de conversatie. Dat soort stiltes zijn bij Jean Dulieu meestal helemaal niet stil. Wipper het konijn krabt zich achter zijn oor, bibbert met zijn neus en doet zo nog één en ander om de rust op te vullen. Salomo rammelt met zijn snavel en doet zijn ogen dicht en langzaam weer open. Al deze activiteiten en gebaren karakteriseren zowel Wipper als Salomo. Maar daarnaast zijn het gebaren die verwant zijn aan meer menselijke gebaren, zoals het pulken aan de nagels, krabben aan het gezicht of het knarsen met de tanden. Allemaal zaken die spanning geven aan een stilzwijgen en aan het beeldend maken van een scène.

Jean Dulieu is ook niet bang woorden te gebruiken die moeilijk lijken voor kinderen, maar die een kind wel een idee kunnen geven van een sfeer of een karakter. Mijmeren, zeer ongelovig, pruttelde, verschrikkelijk verwijtend, formidabel, klagelijk, weekhartig, etc. Hij gebruikt deze woorden zó, dat ze een gevoelswaarde meekrijgen die bijna aan de betekenis vooraf gaat. Op de plaatsen waar hij deze woorden gebruikt, zijn ze niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Een mooi staaltje vakmanschap.

Het mag duidelijk zijn. Al was dit het enige boek dat geschreven was door Jean Dulieu, hij kon er wat mij betreft ruimschoots de eeuwigheid mee in.

BP

(citaten uit: Jean Dulieu, Paulus en Joris het vispaard; Ploegsma, Amsterdam, 1963)

Labels: ,

  • CONTACT
  • Facebook