dinsdag, juni 01, 2010

 

Van niets naar nergens 20


Anopheles muskiet, overbrenger van malaria. Plaatje van Wikipedia http://nl.wikipedia.org/wiki/Malariamuggen


Klik hier en scroll naar beneden om te zien wat vooraf ging.


Overal zag ik kakkerlakken. Kakkerlakken zo groot als honden. Of ik mijn ogen nu open of dicht deed, ze waren overal. Ze kropen over mijn bed, over de muren, over het plafond. Het enige wat ik verder wist, was dat het nacht was en dat ik in bed lag. Zeker, deze kakkerlakken waren veel te groot om door de platte muurspinnen gevangen te worden. “Overal kakkerlakken”, ik zei het hardop om mijzelf te kunnen horen. Bang was ik niet maar misselijkmakend vond ik het wel.

De slaapkamerdeur ging open en door de krioelende kakkerlakken heen zag ik het schijnsel van een olielamp. Godfrey kwam vragen wat er aan de hand was. Ik zei hem dat ik overal grote kakkerlakken zag, ook waar hij nu stond. “Jij hebt malaria”, concludeerde Godfrey, “ik zal water koken om thee te zetten.” Hij stak de olielamp naast mijn bed aan. En nu zag ik de kakkerlakken in het volle lamplicht. Ik trachtte mijn ogen dicht te doen om ze niet te zien, terwijl ik wist dat dat niet hielp. Ik wist onderhand dat zij er niet waren, maar zij bleven maar krioelen voor mijn ogen en hun afmetingen bleven enorm.

Godfrey bracht een grote pot met thee. Al zo’n twee dagen had ik weinig of niets gegeten, het idee maakte me misselijk, en de nacht te voren was ik al daadwerkelijk misselijk geweest. Alles wat ik aan voedsel in mijn lijf had, was ik inmiddels kwijtgeraakt. Maar drinken ging er altijd in. Ik dronk een eerste kop thee en de kakkerlakken verdwenen. Ze losten op tegen de achtergrond. Godfrey was er bezorgd bij blijven staan en ik meldde hem dat ik geen kakkerlakken meer zag.
“Ben je bang voor kakkerlakken?”vroeg hij.
“Nee, maar ik word misselijk als ik ze zie.”
“Maar ze houden blijkbaar niet van thee”, voegde ik er aan toe. Godfrey grinnikte. “Morgen gaan we naar de dokter”, zei hij.
Hij bracht nog een nieuwe pot met thee. Ik moest maar veel drinken van hem. Hij bood me aan de olielamp aan te laten en hij verliet de slaapkamer. Ik gebruikte de olielamp altijd zo kort mogelijk om niet te veel olie te verbruiken en om geen muggen te lokken. In het schijnsel van de lamp dronk ik thee, zo’n drie, vier koppen. Tegen mijn gewoonte in had ik er flink wat suiker in gedaan.

Ik moet even zijn weggedommeld door de zegenrijke rust die in mij kwam na het verdwijnen van de grote krioelende beesten. Met onmiddellijke aandrang werd ik wakker. Ik wist niet hoe snel ik het bed uit moest komen, broek en slippers aan moest doen, de olielamp pakken en in het toilet zien te geraken. Nu werd duidelijk hoe ver en hoe vol obstakels de weg naar de wc was. Ik moest in het donker bij schijnsel van de olielamp, via de deur naar de woonkamer, via een volgende deur door een korte gang en dan door de deur naar het toilet. In het schijnsel van de lamp schoten hier en daar kakkerlakken rond de deurposten weg. Gelukkig waren ze belachelijk klein bij wat ik eerder ervaren had. De deuren waren hol en daarom uitstekende verzamelplaatsen voor de vermaledijde insecten.

De gezoete thee had de spijsvertering goed op gang gebracht. Vermoeid zat ik in het krappe toilet, met mijn neus bij de deurpost. Daar zat een kakkerlak die trachtte door het sleutelgat te kruipen, wat hem niet lukte. Zo slim als zijn soortgenootjes altijd heel snel een onzichtbare spleet wisten te vinden om voor enig licht of gevaar in te verdwijnen, zo onmogelijk probeerde dit exemplaar zich door het sleutelgat te wringen. Hulpeloos wriemelde het met zijn gehaakte pootjes en wild gingen de lange voelsprieten heen en weer. Een gevoel van misselijkheid bekroop mij weer en manmoedig piekte ik het beest naar de grond, waar het onder de deur verdween. Er zijn mensen die naar Afrika reizen om daar grote dieren af te maken. Dat heb ik nooit gedaan. Maar ik heb er dus wel een kakkerlak van een wc-deurpost afgepiekt. De moed is immer zo groot als de uitdaging.

De volgende dag was helder, zonnig en warm in afwijking van de voorafgaande dagen die bedompt en bewolkt waren in voorbereiding van het warme regenseizoen. Ik voelde mij weldadig rustig en prettig en had zowaar enige honger, hoewel de geur van gebakken kost mij nog steeds tegenstond. Ik probeerde wat hapjes maïspap tot ook dat weer tegen ging staan.

Godfrey vroeg mij naar welke dokter ik wilde: Dokter B. in het University Teaching Hospital in de stad of naar een hospitaaltje van de Moon sekte. Een bezoek aan de witch doctor sloot hij nadrukkelijk uit. Daar geloofde ik niet in dus daar had ik ook niets aan, verklaarde Godfrey.

Dokter B. kende ik nog van vier jaar eerder toen ik logeerde op de studentencampus voor de workshop. Vier jaar geleden was hij nog student. Hij was een Indiase Zambiaan. Veel Indiërs (of “Asians” zoals ze in Zambia genoemd worden) zijn in Zambia - als in andere voormalige Britse koloniën – vertegenwoordigd in de medische stand en in de handel. Hij was nu praktiserend arts in het ziekenhuis waar hij ook een kamer had om te overnachten. Ik had hem kort na mijn bezoek aan de witch doctor samen met Godfrey opgezocht om de eerdere kennismaking te hernieuwen. Godfrey vond het bovendien een nuttig idee na het bezoek aan de witch doctor. We troffen B. in zijn kamer tijdens de pauze in zijn werk. Diepe donkere wallen onder zijn ogen verrieden een druk en weinig slaaprijk leven. Hij was slaperig maar enthousiast over ons bezoek. Hij excuseerde zich voor een onderdrukte geeuw en legde zijn dagelijkse schema uit. Hij had veel nachtdienst en ook overdag moest hij vaak bijspringen. “Heb je die rij patiënten gezien buiten voor de ingang?”, vroeg hij. Inderdaad, daar waren we zo onzichtbaar mogelijk voorbij gelopen. De rij was lang en bestond in meerderheid uit vrouwen met kinderen. De rij stond er dag en nacht en sommige mensen overnachtten buiten.

“We hebben hier veel te weinig artsen en veel te veel patiënten, ik moet iedere dag wel extra diensten draaien of ergens bijspringen. Ik zou het liever niet doen, want ik loop nu zelf te hoesten, maar je kunt patiënten die hier zo lang in de rij hebben gestaan niet zo maar laten staan. Het vervelende is dat je sommige mensen eigenlijk nader zou willen laten onderzoeken, maar dat dat gewoon niet kan. We hebben de mogelijkheden niet of we hebben gebrek aan medicijnen en bovendien is het ziekenhuis vol.” Hij vertelde ook over het schrijnende gebrek aan medicijnen. De medicijnen waren – net als de medische hulp - gratis maar waren eenvoudig niet in voorraad in het ziekenhuis. Dus dan moesten mensen vaak ziek en wel naar een apotheek aan Cairo Road verwezen worden. Dat hield in dat ze zich in een druk minibusje moesten persen, een stuk moesten lopen in Cairo Road en dan de medicijnen duur kopen. “En die mensen hebben geen geld, dus je begrijpt, ik denk vaak dat ik dit werk voor niets doe.” We aten chapati’s met Indiase currie die B. iedere week van zijn moeder meekreeg als hij in het weekeind thuis was in Kafue, ten zuiden van Lusaka.

Hij vroeg hoe het in Nederland was om vervolgens zelf breedvoerig en zuchtend uit te weiden over de toestand in Zambia. Het werd volgens hem alleen maar slechter en slechter. Er gebeurde niets op het gebied van landbouw, de prijs van het koper zakte alleen maar, er kwamen geen industrieën bij om ruwe producten tot halffabricaten of gebruiksproducten te maken, vrijwel alles werd geïmporteerd uit Zuid Afrika terwijl de regering van President Kaunda officieel meedeed aan de handels-boycot van dat land, en bovenal was iedereen en alles zo corrupt als het maar zijn kon. “In dit ziekenhuis zie je wat de prijs van armoede is”, zei hij.

Na 1986 verloren dokter B. en ik elkaar uit het oog. Na de val van President Kaunda en diens eenpartijstaat zag ik dat hij minister was geworden in de nieuwe regering van Frederick Chiluba. “Hij loopt nu ook te schreeuwen”, zei Godfrey.

Maar nu was ik zelf dan heus ziek en het ziekenhuis was ver weg van Chunga met de minibus. En zelfs in een taxi zag ik mijzelf niet stappen onder de omstandigheden.

Bleef over, het Moonies hospitaaltje. Een korte wandeling verwijderd over de velden westelijk van Chunga. De wandeling was langzaam maar warm en weldadig. Nu en dan vloog er een grote sprinkhaan tegen ons op. De sprinkhanen waren juist aangekomen om de laatste dorre sprietjes van het veld op te eten. Ze waren vrij groot en ze vlogen blindelings aan tegen grote obstakels, waarbij hun vleugels soms rood oplichtten. Het was altijd even schrikken als zo’n groot beest tegen je t-shirt aanvloog, maar meestal tuimelde het dan naar beneden.

In de wachtkamer, een open terrasje onder een afdak, zaten vier of vijf patiënten die vriendelijk knikten toen wij binnenkwamen. De wachtkamer was wit en schoon en er was wat speelgoed voor kinderen. Een vriendelijk lachende zuster kwam. Haar schortje en kapje staken hagelwit af tegen haar glanzende donkerbruine huid. Ze vroeg wie aan de beurt was en alle wachtenden wezen naar mij. Ik protesteerde dat wij juist waren binnengekomen, maar daar wilden de andere patiënten niets van weten. Als blanke diende ik blijkbaar voor te gaan. De zuster noch Godfrey maakten er verder een punt van.

De zuster onderzocht mij en stelde mij wat vragen. Zij moest even weg om te overleggen met de arts. Zij kwam terug, gaf mij een vitamine injectie, informeerde of ik zelf pijnstillers had en gaf mij een extra dosis antimalaria tabletten mee. Ze ried me aan veel te drinken, ook bouillon en licht verteerbaar voedsel te eten voor zover ik honger had. Na betaling verlieten we het hospitaaltje.

Door de verzengende zon liepen we over het stoppelveld terug naar Chunga. De sprinkhanen vlogen nog steeds in het wilde weg, onder onze voeten hoorde wij de termieten kauwen en graven, een vreemd zacht eentonig geluid alsof er een zachte brand onder de grond knetterde. Mijn tweede verblijf in Lusaka liep hiermee al spoedig ten einde. Sindsdien is Lusaka voor mij als een oude kennis gebleven, hoe saai de stad verder ook is. Vier jaar eerder was ik vrij uitgebreid in Harare geweest, toen nog een luxe stad vergeleken bij het vervallen Lusaka. Ik had daar gelopen, gesproken met mensen, was er naar de markt geweest, naar het museum, ja zelfs naar de bioscoop. Maar door Lusaka was ik opgenomen geweest. Het was niet alleen dat de stad mij vertrouwd was geworden, het was ook of de stad aan mij gewend was geraakt.


BP

Labels:

  • CONTACT
  • Facebook
  • 3 Comments:

    Blogger Claude said...

    Now that I was able to understand fairly well the English translation, I will go back and read the preceeding chapters, and learn of your experiences in Africa.

    What I find amusing with this present post is your encounter with cockroaches (real or not). In the sixties, I lived in Houston, Texas, with my family. It has a semi-tropical climate. My sons were 4 and 5. Our biggest problems were the great numbers of various insects which would take residence with us. In the morning the bathtub would be filled with small, colourful, crawling little "beasts." The screen doors always had some lizards hanging on. Before putting my children in a small pool, in the yard, I had to go with a long stick, and inspect the area for snakes.

    But the worst were the cockroaches at night. They would come out of their hiding places. And if we would open the light suddenly in the kitchen, they were all over the counter, and in the bathroom they covered the floor. Whenever we walked, we would hear a crunching sound as we would crush them, unknowingly. The outside ones were bigger than the house ones. They were as big as the size of the bottom of a round, drinking glass.

    To this day, we still shudder thinking of them. When we speak about Houston, my children (now strong adult men) still say, "Wasn't that awful, Mom, when we lived in the dirty house?
    There was nothing we could do to get rid of them. Funny memories!!!

    dinsdag 1 juni 2010 om 19:30:00 CEST  
    Blogger VLR said...

    Yes Claudia cockroaches can be a real pest, and especially in towns in the tropics you may even find them in the most luxurious places. But, although i surely don´t like them, i got more or less used to them, or at least i know i can expect them. And the creepy crawlies are all right with me as long as they don´t sting or bite, as long as i don´t have to touch them and as long as they are not in my bed.
    As for lizards, i don't mind them at all as i like them.

    The house where i stayed in Lusaka in 1986 was cleaned every day, but that didn´t help against cockroaches.

    And mind you, even here in The Hague cockroaches (these small ones) can be a real problem.

    BP

    dinsdag 1 juni 2010 om 22:05:00 CEST  
    Anonymous Anoniem said...

    Mooie episode. Gelukkig niet herkenbaar.

    zaterdag 14 augustus 2010 om 13:03:00 CEST  

    Een reactie posten

    << Home