woensdag, januari 19, 2011

 

Van niets naar nergens 23









De zeven plagen van het dorp: Afrikaanse olifant (Loxodonta africana) plaatje Biodiversity explorer.Nijlpaard (Hippopotamus amphibius) plaatje Biodiversity explorer.Baviaan (Papio hamadryas) plaatje Biodiversity explorer. Groene meerkat (Cercopithecus pygerythrus) plaatje Biodiversity explorer. Quelea’s (Quelea quela) plaatje Wikipedia.Roodvoorhoofdwever (Euplectes horeaceus) plaatje Wikipedia. Grenadierwever (Euplectes orix) plaatje Wikipedia.

Klik hier en scroll naar beneden om te zien wat vooraf ging.


Er was een commissie die het schrikdraad beheerde. Dat wil zeggen: niet alleen het draad en het aan- en uitzetten, maar ook de transformator en het onderhoud van het geheel. In de middaghitte liepen wij langs het draad en langs de dorpsakkers, aan de andere kant van het draad was dichte struiksavanne. Daar staat zeker veel stroom op voor die geweldige beesten? vroeg ik. Nee, zei de Hawaïaan, de olifanten schrikken al geweldig van een klein stootje. Ja! beaamde het dorpshoofd, we hebben het gemerkt, we hebben nu veel minder olifantenproblemen. Maar de gewassen groeien niet erg, constateerde de Canadozwitserse boer die met zijn voet wees naar de maïs die de kopjes boven het zand had gestoken, maar die vervolgens waren verbrand in de zon. Ja, zuchtte het dorpshoofd, te weinig regen hè.
- Maar kunnen jullie dan niet wat anders verbouwen? Iets wat niet meteen verbrandt
als het opkomt en kun je er geen fruitbomen boven zetten voor de schaduw?
- Ja, bomen planten gaan we ook doen, maar verder, wij Zambianen willen onze nshima kunnen eten en daar hebben we maïs voor nodig. Als je nshima eet voel je je weer sterk! glunderde het dorpshoofd en hij kreeg lachend bijval van een paar meelopende dorpelingen.

Alles goed en wel, er was dus schrikdraad tegen de olifanten en een heuse commissie om het gebruik en onderhoud ervan te beheren. Maar nu waren er altijd nog de nijlpaarden, de apen, de bavianen en één van de grootste plagen: vogeltjes, verschillende soorten gekleurde wevervogeltjes en quelea’s, door het dorpshoofd allemaal samengevat onder de naam cardinals. Roodgevlekte vogeltjes, we zagen ze rondvliegen. Zaad, knoppen, fruit, niets was veilig voor die beesten. Ze waren erger dan ratten en muizen volgens de dorpelingen. Er was nu dan wel dat prachtige schrikdraad tegen de levensgevaarlijke olifanten, maar er moesten nu jongens naar de akkers gestuurd worden om voortdurend de apen, bavianen en vogels te verjagen. En die jongens moeten eigenlijk op school zitten, zei de Hawaïaan ernstig. En de bavianen zijn erg brutaal, voegde één van de dorpelingen er aan toe. Ze zijn ook gevaarlijk, bevestigde een ander. Ze zijn niet bang meer en plunderen soms zelfs de voorraadhutten. Liever tien luipaarden dan twee bavianen. De nijlpaarden kwamen soms ook, maar dan ’s nachts. Die draaiden hun poot er niet voor om een hele akker met jonge kool om te woelen en leeg te eten. En je kon er toch niet aan gaan staan om iedere nacht met vuur en lawaai die beesten weg te houden?

Vreemd eigenlijk dat ze in dit dorp geen sorghum of cassave hebben, dat groeit hier toch beter dan maïs? vroeg ik de Hawaïaan terwijl we terugliepen naar de boot. De mensen zijn hier erg conservatief, ze zouden ook aardappels kunnen telen, maar ze willen nu eenmaal nshima eten van witte maïs, want dat hoort zo, zei hij. Onderweg werden we weer vriendelijk begroet door dorpelingen die met hun dagelijkse zaken bezig waren. Overal liepen de geiten met hun jongen. Ik verzuchtte tegen de Hawaïaan dat ik het toch een navrant gezicht vond, die vette geiten die overal het sappige groen opvraten tegenover de magere moeders met hun kindertjes en dan die verhalen over wilde beesten die gewassen opeten. Het leek wel alsof dit dorp zich geen raad wist met zijn omgeving. De Hawaïaan legde uit dat deze mensen hier ook pas enige generaties woonden (oorspronkelijk kwamen ze uit het Noorden) en binnen die tijd was er veel veranderd. De regenperiodes waren hier minder berekenbaar, er kon steeds minder op wild gejaagd worden en uiteindelijk kwamen ze aan de rand van een nationaal park te wonen waardoor er steeds meer groot wild in de buurt kwam, dat niet meer bang was voor mennsen omdat het niet meer gejaagd werd. Maar dat olifantenschrikdraad werkt en het nieuwe hospitaaltje is ook een teken van vooruitgang, vond de Hawaïaan.

Bezweet en puffend namen we weer plaats in de motorboot, waar de stuurman ons opwachtte. In de verte kwam een front van donkere, grauwe wolken opzetten en de atmosfeer was drukkender geworden. Maar op de Zambezi was het water nog zo blauw als de lucht en de rietkragen staken frisgroen boven het water uit. De boottocht gaf veel verkoeling. Bij de monding van de Luangwa waren brede en hoge rietvelden. De stuurman loodste er handig langs, opzoek naar nog meer nijlpaarden die daar inderdaad in overdaad aanwezig waren. Hun koppen hadden de kleur van rosbief gekregen door de warmte en daardoor staken zij goed af tegen het groene riet en het blauwe water. Iedereen vond het spannend zo dicht bij de nijlpaarden te zijn. De nijlpaarden zelf zagen het gemelijk aan.

Weer aan land troffen we gezamenlijk voorbereidingen voor het warme eten. Het werd een uitgebreide picknick op het gazon van Keith en Wendy. We hadden de Hawaïaan ook uitgenodigd, de stuurman verontschuldigde zich. Tijdens het eten werd er gediscussieerd. Hoe het toch kwam dat de geiten in het dorp wel te eten hadden en de kinderen niet, waarom die mensen niet een ander standaardvoedsel verbouwden dan maïs, waarom het dorp niet gewoon verhuisd werd naar de meer bewoonde wereld zodat de natuur weer haar gang kon gaan. De Hawaïaan gaf zo goed en zo kwaad als het ging antwoord maar leek weinig opgewassen tegen zoveel Zwitserse verontwaardiging. Het leek immers wel of de dorpelingen niet van dieren hielden en de dieren alleen maar als vijanden zagen. Het was met name de Cz. boeren wel duidelijk geworden dat de Zambianen voor het leven van een dier echt geen stuiver gaven.

Hoewel wij met zijn vijven reisden begon de negatieve teneur van het Zwitsers kwartet mij tegen te staan. Het zal ook door de vochtige hitte zijn gekomen dat ik enige stemverheffing bij mezelf bemerkte. Ik betoogde dat het voor ons wel erg makkelijk oordelen was over de bewoners midden in de Afrikaanse rimboe. Armoede, ziekte en dood zijn de zaken waar die mensen iedere dag maar zo’n beetje uit moesten zien te komen, betoogde ik. Ik zei, om even flink olie op het vuur te gooien, dat ik me levendig kon voorstellen dat die mensen liever een dooie olifant zagen dan een levende en dat gold ook voor de nijlpaarden en alle andere plagen van de jungle. Ik betoogde dat Europeanen er ook alles aan gedaan hadden om al het wild dat hun vee bedreigde of beconcurreerde uit te roeien. Ik gaf Nederland als voorbeeld, waar de bevolking er nu op kikte om in een expres verwilderd weiland wat halftamme koeien te zien lopen naast wat domme parkherten. De enorme ruimte die grote dieren nodig hebben om steeds het beste voedsel te zoeken was in een land als Nederland eenvoudig niet meer aanwezig. En als compensatie en uit blinde dierenliefde wilden we nu dan dat de mensen in een Afrikaans dorpje maar vrienden werden met de wilde dieren die hun oogst belaagden.

Studentje D. had er schik in en bracht naar voren dat er in Zwitserland toch wel veel wilde natuur over was omdat er niet te veel grootschalige landbouw en veeteelt was en omdat er veel Zwitsers waren die van de natuur hielden. De naïviteit van het argument pookte mijn irritatie alleen nog meer op. Of diezelfde Zwitserse kleine boeren er dan niet voor gezorgd hadden dat hun veestapel beschermd werd tegen roofdieren door die weg te schieten? En dat de Zwitsers zich hun wildernis ook konden permitteren door de bankrekeningen in hun land. “En reken maar niet dat dat geld verdiend is met het beschermen van de natuur!”

Hier merkte ik dat ik te ver was gegaan. Er viel een zinderende stilte. In de verte klonk het geronk van twee nijlpaarden

De Hawaïaan had het hoofd afgewend en keek met grote concentratie over de rivier. Well, I think you have a point there. Het was de Cz. boer die de stilte doorbrak. Maar ik kreeg geen tijd me daarover te verbazen.
Maar wij kunnen die mensen vanuit het westen toch adviseren? Juist omdat we dingen fout hebben gedaan, weten we ook hoe we dingen goed moeten doen, riposteerde studentje D. Ik antwoordde iets in de geest van hoe hij het als Zwitser zou vinden als de Nederlanders of de Chinezen of de Arabieren of de Afrikanen in Zwitserland dwingend kwamen vertellen hoe het allemaal beter kon. Maar dat was het verkeerde argument, want in Zwitserland liep alles steeds goed. Het was de Cz. boer die vond dat ik toch wel een point had, immers, hij wist als boer hoe je met de grillen van de natuur geconfronteerd werd.

Gelukkig kwam Wendy met flesjes koude Mosi aanlopen. Ik dacht dat jullie die nu wel konden gebruiken, glunderde zij. Onze dankbaarheid was groot. De benauwdheid begon nu in de namiddag ook wat af te nemen. De grauwe, laaghangende bewolking was dreigend dichterbij gekomen. Onder de wolken door scheen de laagstaande zon die alles in een gouden licht zette. Zou het gaan regenen? vroegen we ons af. Keith, die zich bij ons gevoegd had op zijn gazon, dacht van niet. Maar morgen zou het wel eens flink tekeer kunnen gaan, dacht hij.

Als de zon in Afrika daalt is het zaak snel thuis te geraken want de duisternis valt dan snel in. De Hawaïaan maakte dan ook aanstalten te vertrekken en ik ging met hem mee naar zijn onderkomen.

Hij had een paar hutjes met een erfje aan de rand van het dorp Luangwa, landinwaarts. Hij kon aanvankelijk in een huisje wonen. Maar dat was bouwvallig en het zat vol kakkerlakken. Hij had er een tijd gebivakkeerd, maar toen kwam het idee om in een hut te gaan wonen. Hij had nu een ronde hut, nóg een ronde hut om in te koken en een schuurtje om spullen in op te slaan. Voor water was er een put en er was een openbaar long drop toilet omgeven door riet. De mensen in Luangwa kwamen op het idee dat hij in een hut kon wonen en ze hadden hem geholpen. Hij had ook een kok. Soms was die er niet en dan moest hij zelf koken of bij Keith en Wendy eten. De kok was wat onvoorspelbaar, dus dat kwam soms slecht uit.

En heb je hier vaker logés gehad? vroeg ik. Nee, nog nooit, je bent de eerste. Heb je voldoende ruimte? Ja, ik had naast de matras van de Hawaïaan voldoende ruimte om mijn luchtbed neer te leggen.
- Zitten hier ook muskieten? vroeg ik.
- Nee die komen hier niet in de hut. Ik weet niet waarom, maar ze komen hier niet.
Ik pakte mijn spullen uit en onderwijl trok de Hawaïaan een lange broek, sokken en een shirt met lange mouwen aan. Hij ging naar buiten om een eindje van de hut een vuurtje te stoken. Het wordt zo meteen donker, we kunnen nog even bij het vuurtje zitten, we krijgen denk ik nog bezoek, zei hij in het voorbijgaan.

En inderdaad, twee buren sloften langs. De Hawaïaan nodigde ze uit bij het vuur te komen zitten en haalde wat flesjes Mosi. Uiteraard moest ik uitleggen wie ik was en waar ik vandaan kwam. Ik zei dat ik just a tourist was. Nee, verbeterde de Hawaïaan mij en sloeg een hand op mijn schouder, hij is een traveller, hij is a regular visitor of Zambia. Dat maakte de tongen los bij de twee buren. Of ik vond dat zaken verbeterden in Zambia? Wat ik vond van president Mwanawasa? Uiteindelijk eindigden we in een discussie over de nieuwe op handen zijnde Zambiaanse grondwet (de zoveelste). Hoe de Nederlandse grondwet dan in elkaar zat en of die dan anders was dan bijvoorbeeld de Amerikaanse? Of het dan niet lastig was om een koningin als staatshoofd te hebben? En dan zou in Nederland dus eigenlijk de premier gekozen moeten worden, zoals in Zambia de president gekozen moest worden? Ik stelde voor dat Nederland zijn staatshoofd inruilde voor een gekozen president maar dat stuitte op verzet bij de twee Zambianen. Als je een vorst had die zich aan de grondwet hield, was dat volgens hen ver te prefereren boven een gekozen president die eens in de zoveel tijd de verkiezingen moest winnen. Uiteindelijk werd het tijd voor de buren om nshima te gaan eten. Morgen zou het weer vroeg dag zijn. Zij namen afscheid en verdwenen in de donkere, zoele nacht.

De Hawaïaan pookte nog wat in het vuur en uiteindelijk trokken wij ons terug in de slaaphut.

We praatten nog wat na in het licht van de olielamp. De Hawaïaan praatte over een mogelijke toekomst voor hem in Luangwa. Als Keith en Wendy hun vakantie appartementjes konden realiseren, dan zou hij misschien wat reisjes over het water naar de dorpen langs de Zambezi en de Luangwa kunnen organiseren voor toeristen. Of een simpel vakantieverblijfje in één van de dorpen. Maar dan alleen voor rugzak toeristen die gewend waren zich te behelpen en respect hadden voor de plaatselijke bevolking. De toeristen konden dan kennis maken met leven in een Afrikaans dorp en de dorpelingen hielden er wat aan over.

De Hawaïaan draaide de olielamp uit. Het was nu volstrekt donker, er was werkelijk geen kiertje licht. In de verte blaften honden en er werd ergens gezongen. Of ik er niet voor voelde om in Luangwa te blijven en mee te werken aan de plannen van de Hawaïaan? Ik vertrouw je en ik mag je, zei hij. Maar nee, ik had thuis mijn verplichtingen, vond ik. Ik had dit argument nog nooit zo hol horen klinken. De Hawaïaan zuchtte en bleef even stil. Weet je, er zijn hier natuurlijk genoeg mensen om mij heen, en de mensen zijn echt fantastisch hier, ik hou echt van ze, maar het zijn geen mensen met wie je je diepste gedachten deelt. Dat zijn de mensen hier ook niet gewend. Je kunt je hier soms zó eenzaam voelen.


BP

Labels:

  • CONTACT
  • Facebook