woensdag, juni 20, 2007

 

Hard, cynisch, genadeloos en desoriënterend.


Boven: El Caballo Raptor, ets van Goya uit de serie Los Disparates. Onder: Handtekening van Alfred Schaffer.
I
Individualisme is een groot goed geworden in de westerse kunst. Was in de Middeleeuwen het enige individualisme van de kunstenaar nog diens vakmanschap, vandaag de dag lijkt individualisme de belangrijkste voorwaarde voor de kunst (zo goed als voor andere facetten van het bestaan). Vreemd is dat niet. Wil een kunstwerk aanspreken dan zal het iets moeten bevatten dat herkenbaar is voor het publiek. Maar wil een kunstwerk individueel aanspreken, dan zal het ook de individuele sfeer van de kunstenaar moeten bevatten. Het zal de voor het individu herkenbare persoonlijke eigenschappen moeten dragen die persoonlijke sympathie of antipathie mogelijk maken.
Daarbij wordt eigenzinnigheid van de kunstenaar niet zelden gepaard aan diens/haar vooruitziende blik en daarmee diens mogelijkheden om te vernieuwen. Waarbij wij moderne mensen ons heilig hebben voorgenomen onbegrepenheid van kunstenaars tijdig in de smiezen te hebben. Immers, het tragische voorbeeld van Vincent van Gogh heeft ons geleerd dat onbegrepenheid gelijk kan zijn aan vernieuwing. Niet langer zullen wij ons toestaan dat een kunstenaar zich een oor van het hoofd snijdt of zich een kogel door het hoofd jaagt. Onbegrepenheid als middel tot verruiming van de geest. Vernieuwend zijn als kunstenaar, is onderhand al enige decennia een voorwaarde om subsidiabel te zijn.
Maar iedere vernieuwing houdt eens op. De grenzen zijn dan al ruimelijk verkend, de uitgangspunten zijn dan al meerdere keren afgebroken en steeds op andere wijzen opgebouwd. De oorspronkelijke uitgangspunten blijven echter de zelfde: beeld, klank en taal.
We leven al sinds het begin van de vorige eeuw in tijden waarin in de kunst geen enkel huisje meer heilig is. De verschrikkingen van de eeuw hebben daar niet weinig toe bijgedragen. Beeld, klank en taal werden meer dan ooit dragers van angst en lust, zo goed als van cynisme, analyse van de meest ingewikkelde zaken, politieke propaganda, idealisme, absurdisme en soms een schreeuwende behoefte aan objectiviteit. Het bracht de vermoeide beeldtaal, de platgewalste tonaliteit en de door de 19de eeuwse Romantiek uitgewoonde taal ernstig aan het wankelen. Er zijn op de 19de eeuwse ruïnes indrukwekkende oeuvres geschapen. Het zijn - artistiek gezien - enerverende en interessante tijden geweest.

II
En nu leven we dan in de tijden na al die moderne kunst. De commercie heeft zich allang meester gemaakt van de kunstenaars en hun handelsmerken uit de afgelopen periode. Het elitaire is democratisch geworden. Het onbegrepene wordt - in korte termen samengevat -begrijpelijk gemaakt. In ieder geval begrijpelijk genoeg voor de handel. De grote namen zijn brands geworden. En de hedendaagse kunstenaar ontkomt niet meer aan branding.
Voor genuanceerde recensenten en andere commentatoren van de kunst is het steeds lastiger geworden om in korte trekken duidelijk te maken welke waarde zij werkelijk hechten aan een beeldend kunstwerk, een stuk muziek of een boek. Nu kun je je afvragen of dat ook zou moeten. Misschien ben je als recensent zo getroffen door een kunstwerk, dat je er erg veel over zou willen zeggen en bovendien erg genuanceerd. Maar genuanceerde teksten lijken niet te beklijven. En een goede aanprijzing beklijft vooral door haar kortheid en trefzekerheid.
Die korte kwalificaties moeten in het beste geval publiek aantrekken. Je kunt je vinden in de kwalificatie en daarom wil je persé dat boek kopen, of die film gaan zien. Zeker wanneer de kwalificatie je aanspreekt op het feit dat je bij een bepaald publiek zou behoren. Liefst een publiek van individualisten.
Het is duidelijk dat kunstwerken die als ‘moeilijk’ te boek staan zich daar het beste voor lenen, ondanks hun zogenaamde moeilijkheid. Als je een ‘moeilijk’ werk of oeuvre ontsluiten wil voor een groter publiek dan moet je er een branding aan geven, waarbij allereerst een kleiner, cultureel geïnteresseerd publiek bereikt wordt. Zo’n publiek komt voor een simpel vernieuwend kunstwerk z’n stoel niet meer uit. Het voelt zich daarmee ook niet meer aangesproken in zijn individualiteit. Immers, een beetje kunstwerk ís gewoon vernieuwend. Een kunstenaar jong noemen hoeft ook niet meer persé, immers vernieuwende kunst is per definitie van jonge kunstenaars. Een oneindig goed kunstwerk is als brand niet goed genoeg voor een dergelijk publiek. Nee er moet een branding tegenaan die het kunstwerk laat passen bij een klein publiek dat zich niet makkelijk meer uit de stoel laat trekken. Het is voor een dergelijk publiek blijkbaar van belang, te komen met andere kwalificaties, zoals ‘verontrustend’. In een eerder artikel had ik het daar al over. Als kunstconsument ben je dan verzekerd dat je je niet hoeft te scharen onder het krakelend gemeen, want dat is immers niet geïnteresseerd in verontrustende kunstwerken.
III
Ook een jury wil zich graag met een paar rake woorden uiten over een werk waarvan zij vindt dat het bijzonder is. Dat mes snijdt van twee kanten. De jury geeft zowel een onderbouwing als een reden waarom een publiek het winnende werk interessant zou moeten vinden. Wanneer je in de jury zit die de Hugues C. Pernathprijs moet uitreiken, zit je in een club die de naam draagt van een dichter die beslist geen bijzonder groot publiek zal hebben (althans niet in Nederland; ik weet niet hoe dat in Vlaanderen is). Zijn werk is in veel opzichten als een duistere diamant. Enfin, de jury van deze prijs zal ongetwijfeld in de geest van de dichter (of een facet daarvan) haar zaken jureren. Zou Pernath nu nog leven, zijn werk zou ongetwijfeld als ‘verontrustend’ zijn omschreven. Je weet dan als consument ’dit is moeilijk’.
Er waren dit jaar vijf nominaties waarvan er mij drie bekend zijn. (Encyclopedie van de Grote Woorden van Mark Boog, Dood Vogeltje van Marc Kregting en Schuim van Alfred Schaffer. Alle drie fantastische bundels wat mij betreft.)
Alfred Schaffer kreeg begin deze maand voor Schuim de prijs. En ja, kijkend op de site van zijn uitgever De Bezige Bij zie ik het weer:
“(….) het verontrustende dat tussen de regels door schemert.”
Dat duidt er dus al op dat Schaffer een naam is die je in een klein publiek moet laten vallen. Bij deze doe ik daar dan maar aan mee.
Maar wat maakt de jury van de Pernathprijs ervan? U kunt hier doorklikken naar het bericht in Knack. U kunt ook even met mij meelezen:
'Schuim van Alfred Schaffer is een bundel die de jury getroffen heeft als hard, cynisch en genadeloos, maar tegelijk ook als erg gevoelig, eerlijk en authentiek in de weergave van de maatschappelijke realiteit, de chaotische wereld, de eigen positie daarin van de dichter.
Schaffers poëzie bewerkt het tegenovergestelde van de zo geprezen gps-systemen; ze brengt de lezer niet terecht, ze desoriënteert hem. Om die reden heeft de jury Alfred Schaffer gekozen tot laureaat van de Pernathprijs 2007.'
Hard, cynisch en genadeloos, arme Alfred Schaffer. Dan doe je je best om een een stel goede gedichten te maken, een aantal fraaie staketsels, en dan zijn die dingen plotseling hard, cynisch en genadeloos. Dat ze ook nog gevoelig, eerlijk en authentiek zijn doet daar niets aan af. Dat zijn de gedichten van een aantal andere genomineerden ook. Blijkbaar is dus de combinatie met dat harde, cynische en dat genadeloze de meerwaarde van Schuim. Verontrustend is blijkbaar al weer uit. Daarvoor worden we blijkbaar niet meer geacht uit onze stoel te komen. Er zijn zwaardere termen nodig, waardoor woord inflatie behoorlijk in de hand wordt gewerkt. Het was overigens juist Pernath die dichtte:
"Door leugens werd de verhouding / Tussen god en mens / Opnieuw hersteld". (Index gedicht nr 11)
Dus nu maar gauw naar de boekhandel voor Schuim, voor een gezonde portie hardheid, cynisme en genadeloosheid!
Nu maar hopen dat dit geen branding wordt van Schaffers werk. Want Schuim bevat toch meer dan dat. En mijns inziens ook wat anders dan dat.
Wat is het geval? Er is een hoop hardheid, cynisme en genadeloosheid in de wereld. Ook op punten en ogenblikken waar je het niet verwacht. In die wereld spelen de gedichten van Schaffer zich af. Dat maakt ze ook herkenbaar. Maar zijn die gedichten dan zelf ook cynisch etc? Ik heb daar niets van gemerkt. Gevoelig, ja dat wel. Hoe eerlijk of authentiek een kunstwerk verder zijn kan, laat ik hier even in het midden. Schaffer gebruikt hier en daar vormen die uiterlijk vrij strak lijken. Alsof hij de (inderdaad) gevoeligheid van wat hij te zeggen heeft, wil intomen en overzichtelijk wil maken.
De jury zegt niets over de taal van Schaffer. Het lijkt erop dat Schaffer de taal opneemt als een geweldige spons en die spons weer rijkelijk uit laat lopen in zijn gedichten. Flarden spreektaal, gedachten, korte sfeertekeningen, zinnen uit folders (hilarisch is de serie ‘Staat verzekerend’, gebaseerd op waarschuwingen tegen terrorisme) het komt allemaal in zijn gedichten terecht. Over die enorme treasure trough en de ordening daarvan staat blijkbaar niets in het juryrapport. Nee, in plaats daarvan wordt de lezer volgens de jury gedesoriënteerd. Ach ja, dat was ik vergeten: ontregelend is blijkbaar ook uit de mode. Het is nu desoriënterend. Je raakt er de weg mee kwijt, zogezegd.
Het is me niet opgevallen dat de gedichten van Schaffer cynisch zijn. Wel maken ze zich een wereld die cynisch is, eigen. Die harde en cynische wereld is het speelveld van Schaffer, het is zijn materiaal. Maar dat maakt zijn werken zelf juist niet cynisch. Ze zijn eerder een tegenstem. Ook laten de gedichten je onverwachte aspecten en perspectieven zien. Maar waren we dat niet al gewend van goede kunstwerken? Of moet dat nu plotseling desoriënterend heten?
IV
Toegegeven: Uw Villabewoner is graag en bij voorkeur elitair. Maar wil op dit vlak toch graag nog een graadje elitairder blijven.
En Alfred Schaffer geniet hopelijk van zijn prijs.
BP

Labels: ,

  • CONTACT
  • Facebook